woensdag 9 mei 2012

Arbeidsmarkt monitor - release door de Fact Club







The Fact Club gelanceerd

Start van de Fact Club met arbeidsmonitor - inzichtelijke plaatjes bij complexe problemen.

 





Na maanden van voorbereiding is dinsdag 8 mei 2012 The Fact Club officieel gelanceerd. The Fact Club voedt het publieke debat met feiten. Een constructief debat begint namelijk bij een feitelijke onderbouwing van argumenten.

Over verschillende maatschappelijke thema’s zoals arbeidsmarkt, woningmarkt, zorg en energie publiceert The Fact Club fact reports. In deze fact reports zijn de belangrijkste feiten verwerkt in overzichtelijke en interactieve infographics. Inzichtelijk en verrassend.

The Fact Club is een initiatief van De Publieke Zaak, in samenwerking met:
Motivaction, BNR nieuwsradio, Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), Public Mission (PM)Stichting Instituut GakBooreiland, Tijmen Brommet, Stichting Economisch Onderzoek, Bureau Stedelijke Planning en Andersson Elffers Felix (AEF).

Bron: The Fact Club 08.05.2012

bekijk de Arbeidsmarktmonitor

Wat valt de experts op?

We hebben drie arbeidsmarktexperts twee vragen gesteld: Wat valt je op na het lezen van dit fact report? Wat moet er nu gebeuren? Lees de antwoorden hieronder.

Wat vindt u de meest opvallende informatie uit het fact report? Het valt mij op dat 77% van de werkzame beroepsbevolking een vast contract heeft en 40,7% langer dan 10 jaar dezelfde baan heeft.
Wat moet er volgens u gebeuren? Aan de informatie uit het fact report is te zien dat de flexibilisering en mobilisering van de Nederlandse beroepsbevolking blijkbaar pas net is begonnen. Markten en bedrijven veranderen snel, het aanpassingstempo van de arbeidsmarkt moet daarom structureel omhoog.

Jules Theeuwes (wetenschappelijk directeur SEO)

Wat vindt u de meest opvallende informatie uit het fact report? De cijfers in het fact report geven in eerste instantie een mooi en rooskleurig beeld van de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zo is ons officiële werkloosheidscijfer laag, de arbeidsparticipatie (heel) hoog en het per capita BBP sterk in vergelijking met veel andere landen. Duiken we iets dieper in de cijfers dan is een nuancering van dit rooskleurige beeld op zijn plaats. De arbeidsparticipatie is weliswaar hoog, 75%, maar Nederland werkt voornamelijk part time. Dat geldt niet alleen voor vrouwen, maar ook het percentage deeltijdwerk van mannen is fors vergeleken met andere landen. En hoewel ons werkloosheidscijfer laag is, staan er nog altijd veel mensen ‘aan de kant’. Het aantal arbeidsongeschikten is opvallend, maar ook de groep mensen dat wel wil werken, maar niet actief op zoek is dan wel direct beschikbaar is, is groot. In omvang bijna net zo groot als de groep officieel werklozen. Kortom nog veel arbeidspotentieel blijft onbenut. Ook het BBP per hoofd van de bevolking verdient nuancering. Internationaal gezien scoren we goed. De vraag is, zijn we nu echt zo productief of geeft het cijfer een vertekend beeld? Omdat we de minder productieven uit het arbeidsproces gehaald hebben, wordt het cijfer bepaald op basis van de meest productieven.
Wat moet er volgens u gebeuren? De Nederlandse samenleving staat op een tweesprong. In de komende decennia zal de potentiële beroepsbevolking fors dalen. Dat hoeft geen probleem te zijn. Een kleinere arbeidsmarkt met minder mensen die werken, betekent nog niet dat Nederland minder welvarend wordt. Welvaart hangt niet af van de omvang van een land. Nederland is op dit moment net zo welvarend als Duitsland. Nederland kan er voor kiezen om de krimp van de potentiële beroepsbevolking te volgen. In dat geval moeten onze keuzes wat betreft arbeidsparticipatie en uren werken niet worden aangepast en moet de decennialange trend om minder uren per week te gaan werken en eerder met pensioen te gaan, niet worden teruggedraaid.
De andere keuze is om in te gaan tegen de daling van de potentiële beroepsbevolking door er voor te kiezen om meer uren per week te gaan werken (minder deeltijd) en door de pensioenleeftijd op te schuiven. Dit heeft als voordeel dat het draagvlak van de economie breed blijft zodat het straks makkelijker wordt om de pensioenen en de zorgkosten te financieren. De moeilijke discussies rondom het pensioenakkoord in de SER en rondom het wegwerken van het overheidstekort in de Tweede Kamer maakt duidelijk dat dit geen makkelijke keuze is. Temeer omdat het een beslissing is die ingaat tegen de uitgesproken voorkeur van de Nederlanders voor meer vrije tijd en minder werken.
Wat vindt u de meest opvallende informatie uit het fact report? Het valt mij op dat de arbeidsmobiliteit op een laag niveau zit, 40% van de werknemers zit tien jaar of langer bij dezelfde baas. De crisis en vergrijzing leiden tot afname i.p.v. toename van de gewenste dynamiek op de arbeidsmarkt. Verder valt het mij op dat slechts 40% van ons arbeidspotentieel daadwerkelijk gebruikt wordt.
Wat moet er volgens u gebeuren? Vanwege de vergrijzing is betere benutting van ons arbeidspotentieel door hervormingen een absolute noodzaak. Werkgevers kunnen gestimuleerd worden om meer mensen aan te nemen door belastingen te verlagen en werkgevers minder op te zadelen met allerlei plichten. Het huidige systeem vergroot de verschillen tussen flex en vast werk, en wel/niet werkend. Maar ook werken moet aantrekkelijker worden gemaakt. Er moet een einde komen aan de armoedeval bij de overstap van een uitkering naar betaald werk. Toeslagen en subsidies moeten zo worden ingericht dat meer werken altijd loont. Dit kan door de verschillende aftrekposten en toeslagen te vervangen door iets hogere uitkeringen én vooral lagere loonbelastingen voor een oplopende bottom line. Iemand die tot half modaal verdient hoeft op deze manier geen loonbelasting te betalen. Voor de hogere inkomens volstaat dan vrijwel een vlaktaks na inruil van de hypotheekrenteaftrek.
De bevolkingsontwikkeling noodzaakt ons ook om langer doorwerken te stimuleren. Dit is te realiseren door het pensioenstelsel om te zetten naar een verplicht individueel contributiestelsel voor alle vormen van flex en vaste arbeid. Op deze manier wordt er de eerste arbeidsjaren meer pensioen opgebouwd en zijn de laatste jaren minder belangrijk voor opbouw en dus minder kostbaar voor werkgevers en werknemers. Hierdoor wordt het mogelijk om langer maar steeds minder te werken en 67 of zelfs 70 werkend te halen. Op dezelfde wijze kan een verplicht ‘leven lang leren programma’ op individuele basis worden gefinancierd.

 

 

Martijn Lampert (research director Motivaction)

Wat vindt u de meest opvallende informatie uit het fact report? De uitstroom van werknemers onder invloed van de vergrijzing is in de onderwijssector hoog in vergelijking met andere sectoren, zo blijkt uit het fact report arbeidsmarkt. De pensionering van veel babyboomdocenten vraagt om een adequaat antwoord. Er is sprake van een toenemende vervangingsvraag, die kwalitatief hoogwaardig moet worden ingevuld door de jongere generaties docenten en door middel van nieuwe instroom.
Wat moet er volgens u gebeuren? Het onderwijs is bepalend voor de toekomst van de samenleving en de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. De onderwijssector kampt met een imagoprobleem op de arbeidsmarkt. Het beroep van docent blijkt slechts matig aan te sluiten bij de arbeidsoriëntaties en drijfveren van jongeren. Uit Motivaction-onderzoek blijkt dat veel jongeren niet willen werken in het onderwijs omdat zij niet denken dat ze goede leerkrachten zullen zijn, het hen niet leuk lijkt om docent te zijn en omdat het te weinig verdient.
Mogelijk speelt de vergrijzing in de sector in de beeldvorming over het vak bij jongeren ook een rol. Er zijn voor leerlingen bovengemiddeld veel voorbeelden van babyboomdocenten die met pensioen gaan en niet alleen wat betreft levensfase maar ook qua belevingswereld en motivaties ver af staan van jongeren die nu voor een beroepskeuze staan. Uit Motivaction-onderzoek blijkt dat er een grote mentaliteitsafstand bestaat tussen idealistische docenten uit de protestgeneratie en een vaak meer nuchter, zakelijk en pragmatisch ingestelde generatie leerlingen. Ook het last-in-first-outprincipe in de sector draagt eraan bij dat de oudere docenten meer bepalend zijn voor de cultuur dan jongere docenten, die sneller komen en gaan. Tegelijkertijd kan de conjunctuur zorgen voor een mogelijke tegenbeweging. In tijden van laagconjunctuur is het beroep van leraar vaak populairder dan in tijden van hoogconjunctuur. Als de laagconjunctuur nog een tijdje aanhoudt zal dit naar verwachting dempend kunnen gaan werken op het lerarentekort en bijdragen aan extra jonge instroom in het vak.


Wat het toekomstscenario ook zal zijn, het aantrekken van kwalitatief hoogwaardige jonge leraren is een topprioriteit, gezien de demografische transitie waarin de sector verkeert. Wat is daarvoor nodig? In de eerste plaats slagvaardig en kwalitatief hoogwaardig HR- en beloningsbeleid, zodat het aantrekkelijk is om in de sector te (gaan) werken. Daarnaast is generatiemanagement van belang: stel als schoolleiding de diverse generaties in de organisatie in staat om duurzaam en optimaal inzetbaar te zijn. Daarvoor is kennis van de motivaties van verschillende generaties en de achtergronden van leerkrachten van belang, naast de kunst om op basis van deze kennis effectief te handelen in het dagelijkse contact met en de begeleiding van leraren (ook wel stijlflexibiliteit genoemd). Voor de sector zijn eerlijke en professionele arbeidscommunicatie en een effectieve aansluiting van de organisatie van het onderwijs bij de drijfveren van nieuwe generaties docenten cruciaal om de demografische transitie in goede banen te leiden.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten